Tien jaar lang was Jan de Pender voorzitter van de SEB. “Ik heb het met plezier gedaan om voor de straatmaker iets te kunnen betekenen. Die moet in het zweet zijns aanschijns zijn brood verdienen. Daar moet je zuinig op zijn en die moet je niet met een klein loontje naar huis sturen.”

 

Dat Jan de Pender in 2002 voorzitter werd van de SEB, kwam niet helemaal uit de lucht vallen. In zijn loopbaan bij de wegenbouwdivisie van HBG was hij in aanraking gekomen met de stratenmakersbranche en had daar grote sympathie voor gekregen. Tijdens zijn werk als directielid van Hollandsche Wegenbouw Zanen en na zijn pensionering was hij tevens werkgeversvoorzitter van het bestuur van de Stichting Beroepsopleidingen Water- en Wegenbouw SBW. Bij zijn afscheid als voorzitter beloofde hij de voorzitter van de OBN wel iets voor de stratenmakersbranche te willen doen. Het duurde nog geen jaar voordat hij de vraag kreeg voorzitter van de SEB te worden, waarop hij volmondig ja zei.

Machinaal bestraten

Wat er aan vooraf ging was zijn betrokkenheid bij de ontwikkeling van machinaal bestraten. “Als directielid van Hollandsche Wegenbouw Zanen HWZ had ik te maken met de Stad Rotterdam, die het tempo van de renovatie van belangrijke winkelstraten veel te laag vond. Men vond dat bestraten net zo snel moest kunnen als asfalteren. Winkeliers waren er niet blij mee dat het langer duurde.”

De oplossing daarvoor zag De Pender in mechanisch bestraten. “Als HWZ hebben we geprobeerd dat zelf te gaan doen, maar we kwamen er al snel achter dat je dat niet kunt als wegenbouwer. Daar heb je stratenmakers voor nodig, met verstand van het vak. Op mijn initiatief hebben toen vier van de vijf grote wegenbouwers gezamenlijk de Fa Ouwejan overgenomen. Ouwejan was op dat moment het grootste bedrijf in mechanische bestrating. Op die manier konden we er extra middelen in steken en innoveren in mechanisch bestraten.”

Om mechanisch bestraten te promoten werd een eigen vereniging opgericht: de Vereniging Machinaal Straatwerk VMS. De Pender was daar enkele jaren voorzitter van. Bij stratenmakers lag dat machinaal straten echter lastig in die jaren. “We konden ook bijna geen stratenmakers in het bestuur krijgen. Die zagen dat als een aantasting van hun vak en wilden elke steen persoonlijk blijven behandelen. Mechanisch straten zou slechtere kwaliteit opleveren dan met de hand straten.”

Ongezond beroep?

Ik kan me er nog steeds om opwinden

 

Ongezond beroep?

De acceptatie kwam met de jaren. En terecht, zegt De Pender. Zijn doel was niet om de stratenmaker overbodig te maken, maar juist om hem te helpen. “Mijn motivatie om me voor de SEB in te zetten was dat straatmakers ijverige en hardwerkende mensen zijn die slecht op zichzelf en hun gezondheid passen en die weinig invloed hadden op de vergoeding voor hun projecten. Ik kan me nog steeds opwinden als bij bijvoorbeeld CAO-onderhandelingen de straatmaker als hoogst ongezond beroep wordt gekwalificeerd. Dat is helemaal niet meer nodig. Door de mechanisatie zijn er machines die het zware werk kunnen doen en zou alleen het vakwerk door straatmakers gedaan moeten worden. Daarbij zouden ze op tijd omgeschoold moeten worden naar uitvoerder, uitzeten, opzichter of machinist. Dat is beter voor de straatmaker, maar ook voor de branche die er op die manier voor zorgt dat de kennis behouden blijft.”

Cultuuromslag

Binnen de stratenmakersbranche werd De Pender als voorzitter van de SEB met open armen ontvangen. Hij was daar vooral bekend vanwege zijn inzet voor de SBW, waarbij onder meer het huidige leer- en infrapark Harderwijk werd opgezet. “Men vond wel dat ik goed bezig was voor de branche. Wel moest de organisatie van de SEB veranderen en er op ingericht worden dat de branche op den duur het mechanisch straten zou omarmen. Ik vond het gek dat stratenmakers een groot deel van hun product niet in hun pakket zouden willen hebben. De branche had toen nog niet door dat er op den duur geen mensen meer zouden zijn voor het handwerk. Ook de straatmaker zelf was niet overtuigd. Er was altijd wel iemand die een straatmaker kende die al bijna 65 was en nog gezond was. Maar dat is één van de honderd! Daar was een cultuuromslag voor nodig en je weet dat dat 20 jaar duurt.”

De Pender zette zich als voorzitter sterk in voor die cultuuromslag, maar ook voor de toekomstbestendigheid van de organisatie van de SEB. Omdat hij vooraf altijd duidelijk was geweest dat hij op zijn 70e zou stoppen, wilde hij een organisatie achter laten die stevig in de schoenen stond. Het resulteerde in de oprichting van de Raad van Advies en een aanzet om de SEB uit te laten groeien tot hét kenniscentrum voor de straatmakersbranche. “Daarvoor hebben we drie afdelingen benoemd: certificering; auditoring en advies; arbitrage. Voor zo ver als ik het kan volgen heeft de SEB na enige aarzeling het advies met succes opgevolgd en is ze een volwaardig kenniscentrum geworden.”